Erfgoed van de week: Grote beesten in de Staatsliedenbuurt
Door: Bert Fermin
Waarschijnlijk wordt komende winter het riool vervangen in de Staatsliedenbuurt. Deze buurt is vanaf 1950 gebouwd op de rand van het Hoge West, een oud rivierduin. Een ander deel van de wijk ligt op een prehistorische beekloop. Om de wijk te kunnen bouwen, moest er dus flink worden opgehoogd om het terrein te egaliseren. Daarvoor was zand nodig en zo ontstond het grote zandgat dat we nu kennen als De Vijver. Dat zand werd opgezogen door ingenieursbureau Witteveen en Bos en kwam van meters diep. En het bleek vol grote botten te zitten (de ongetwijfeld veel talrijker aanwezige kleine botjes werden over het hoofd gezien). De grote botten werden keurig ingeleverd bij het Stedelijk Museum in Zutphen en gedetermineerd door Gerhard Kortenbout van der Sluijs, conservator fossiele zoogdieren in wat tegenwoordig Naturalis in Leiden is. Daarmee was de kous af: veel belangstelling was er niet voor.
Totdat in de nieuwe museumopstelling een werkelijk prachtige schedel van een steppewisent (een soort bizon) kwam te hangen. Maar er ligt nog heel veel meer prachtigs in het museumdepot…
In het kader van de aankomende archeologische begeleiding van de Staatsliedenbuurt is nog eens goed gekeken naar dit materiaal. Ook in het zand waar binnenkort weer in gegraven gaat worden kan immers van alles zitten: bijvoorbeeld de kleine botjes die nooit opgemerkt zijn en die juist een hoop informatie over klimaat- en landschapsverandering geven.
De 37 botten uit het Vijverplan (en ook vele exemplaren van elders) laten alvast zien dat het klimaat niet stabiel is gebleven in Zutphen sinds deze dieren doodgingen. Er zijn botten van mammoeten, steppewisenten, wilde paarden en rendieren: typische ijstijdbeesten. Maar er zijn ook botten van bijvoorbeeld elanden en wilde zwijnen. Die houden niet van koude, kale winderige grasvlakten, maar trekken zich liever terug in een wat bossiger omgeving. Rendieren en wilde zwijnen komen tegenwoordig nergens samen voor. Behalve dus in het zand van het Vijverplan. Dat komt omdat aan het einde van de laatste ijstijd het klimaat rap opwarmde (het zogenaamde Allerød-interstadiaal, dat zo’n 1050 jaar duurde). De toendra maakte snel plaats voor naaldwouden waar elanden en wilde zwijnen het weer acceptabel genoeg vonden om in te leven. Vervolgens kreeg de ijstijd nog een laatste staartje (het Jonge Dryas-stadiaal) en verdwenen deze dieren weer. Totdat het na zo’n 1200 jaar definitief warmer werd. De rendieren verdwenen ongeveer 11.000 jaar geleden definitief uit Nederland en maakten plaats voor wilde zwijnen, elanden, reeën en dergelijke. Misschien kunnen ze wel een mooi plekje krijgen in het nieuw te realiseren Gelders Museum.