Erfgoed van de week: Spionage

Al rond 1800 v.Chr. maakten Assyriërs gebruik van verkenners die, voordat ze tot een aanval overgingen, de vijand heimelijk observeerden. Het woord spion voor dit soort verkenners, komt van het Frankische spehon, wat ‘nauwlettend gadeslaan’ betekent, Het werd als eerste in Middeleeuws Frankrijk gebruikt. In de Nederlandse taalgebieden werden spionnen verspieders genoemd. Ook in de Zutphense bronnen uit de zestiende en zeventiende eeuw komen verkenners, verspieders en spionnen voor.

Een groot verspieder

In 1502 schrijft schepen Jacob Schimmelpenninck aan zijn collega’s in Zutphen dat Huessen belegerd is en dat hij Zutphen adviseert om een geestelijke of andere ‘gueden bequamen man int heijmelick’ naar Bergh of Emmerik te sturen om de troepenbewegingen te verkennen. En ene ‘Goessen Elsshoff, ein groet verspeeder’ wordt in 1579 bij Colmschate gezien. Deventer vraagt Zutphen naar hem uit te kijken en eventueel te arresteren. In 1626 meldt het stadsbestuur dat bij de ruiters in Groenlo een espion gevangen genomen is en in november 1665 ontvangen ze een brief van de graaf van Stirumb, die hen verzoekt Marcus Christiaens wegens ‘enige spionnerie’ aan te houden.

Uit betrouwbare bron…

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog wordt het stadsbestuur van Zutphen met behulp van spionnen op de hoogte gehouden van de troepenbewegingen van de vijand. Op 20 april 1576 wordt bijvoorbeeld gemeld dat er bij het klooster Grave onder Wesel zes vaandels liggen, die daar per schip aangekomen zijn. Er zijn nog een aantal vaandels onderweg, maar waar deze aan wal gaan, is nog onduidelijk. In de meeste brieven met dit soort informatie wordt gesproken van ‘tijdonghen uuyt sekere gelooffweerdich schrijven’. Wie er dan zo geloofwaardig schreef, weten we niet. Dat is natuurlijk geheim!