Rekeningen

In het werkgebied van het Regionaal Archief Zutphen (RAZ) zijn verschillende rekeningen bewaard gebleven. Met name van de stad Zutphen, geestelijke instellingen en ook een enkele van de stad Lochem. Voor veel historici zijn deze rekeningen een waardevolle bron van informatie. Maar wat is nu eigenlijk een rekening? Wie maakten rekeningen op? Welke informatie kun je er in terugvinden? Op deze en andere vragen geven we in dit informatieblad antwoord. We richten ons hierbij op de rekeningen van eind 14e eeuw tot 1800.


De rekening als bron van informatie

De rekeningen geven veel informatie over de stedelijke samenleving van vroeger. Niet alleen over het financiële beheer van de stad en geestelijke instellingen, maar ook over politieke en economische contacten, culturele ontwikkelingen en sociale aspecten als arbeid en arbeidsloon. Zo geven de rekeningen van Zutphen bijvoorbeeld een beeld van de verwoestingen van oorlog, maar kun je ook periodes van wederopbouw duidelijk herkennen. Na de Spaanse overheersing noteerde Zutphen alle uitgaven met betrekking tot de herstelwerkzaamheden nauwkeurig. In de stadsrekeningen vinden we de kosten voor bouwmaterialen, arbeidsloon van timmerlieden, metselaars, enzovoorts.

Ook de ontwikkeling van het bestuur kan uit rekeningen worden afgeleid. Iedere ambtenaar ontving jaarlijks een toelage, kleding en niet zelden een "karre turf". Omdat stadstimmerlieden, chirurgijns, metselaars en ook losse werklieden vaak bij naam werden genoemd, kan de bron ook voor genealogisch onderzoek erg waardevol zijn. Daarnaast geven rekeningen van geestelijke instellingen een beeld van hun diverse bronnen van inkomsten uit bijvoorbeeld boerderijen en donaties, maar geven ook inzicht in armen- en ziekenzorg.

Kenmerken van de bron

De rekeningen werden opgesteld over een zogenaamd boekjaar. In Zutphen liep dit boekjaar meestal van/tot 22 februari (Petri ad Cathedram of van/tot één of drie april. In Lochem hanteerde men voor 1707 één mei als start van een nieuw boekjaar en erna 22 februari. Rekeningen zijn meestal enkelvoudig opgebouwd. Dit houdt in dat eerst de inkomsten worden genoteerd, en daarna de uitgaven. Voor een hedendaagse onderzoeker is dit niet altijd erg gemakkelijk, omdat het onderlinge verband tussen de inkomsten en uitgaven vaak moeilijk te achterhalen is. Wel maakten de rentmeesters gebruik van een rubrieksindeling. Op deze indeling in vaste posten komen we later nog terug.

Iedere week op zondag werden de verschillende uitgaven genoteerd, met vermelding van de datum of de heiligendag. De verschillende bedragen werden meestal eerst in de klinkende munt genoemd, en vervolgens omgerekend naar de zogenaamde rekenmunt, een fictieve munt die als rekeneenheid dienst deed. Vóór 1800 was het muntstelsel in de Nederlanden uitermate ingewikkeld, waardoor het interpreteren van de bedragen in de rekening een lastige kwestie is (zie het informatieblad over munten). Per pagina, rubriek en totale rekening worden de totaalsommen vermeld, vaak met het gebruik van een Latijnse uitdrukking als: "Summa Folio" of  "Summa Lateralis".

Rentmeesters 

Degenen die verantwoordelijk waren voor de financiele boekhouding, werden rentmeesters genoemd. Bij de stad Zutphen werd vóór 1381 steeds één schepen gedurende een jaar als rentmeester aangesteld. Behalve de wijnaccijns en de inkomsten uit de gruit, ontving hij alle inkomsten en stelde daarvan een rekening op. Wanneer de stad geld nodig had voor bijzondere uitgaven, verkocht zij lijf- en erfrenten. In de loop van de 14e eeuw ging ook de gruitmeester renten over de gruit verkopen. Hiermee werd de boekhouding van de gruitmeester niet alleen ingewikkelder, maar begaf de hij zich ook op het werkterrein van de schepenrentmeester. Daarom werd in het boekjaar 1381/1382 voor het eerst een tweede schepen aangesteld. Hij werd belast met het ontvangen van de inkomsten uit de gruit en de uitgaven ten gevolge van de over de gruit uitgeschreven renten. Daarnaast werden nog enkele posten van de reguliere schepenrentmeester naar deze nieuwe rentmeester overgebracht. Aanvankelijk heette deze de rentmeester van het pensieambt. De inkomsten uit de gruit waren in een aparte rubriek opgenomen: 'uyt der gruthe van den gruytmeysters' of 'ontfangen van der gruthen'.

In de 15e eeuw veranderen de twee rentmeesters van naam. De rentmeester van het pensieambt werd vanaf toen onderrentmeester genoemd, de oorspronkelijke schepenrentmeester overrentmeester. In de rekening van de onderrentmeester vinden we de posten van de gruit, lijfrenten, erfrenten en huur of pacht van stadsbezit. Deze laatste post komt echter ook in de overrentmeestersrekening wel voor. Hierin verder ook: inkomsten uit burgergeld, boetes, pacht en accijnsen. Onder de uitgaven vinden we posten als ijzerwerk, bodeloon, reizen, en salarissen van onder meer timmerlieden, ambtenaren en weidemeesters. Deze overrentmeestersrekening is wat in de praktijk vaak stadsrekening genoemd wordt.

Bij kerken werden een of twee kerkmeesters verantwoordelijk gesteld voor het financiële beheer; de zogenaamde kerkrentmeesters. Sinds de reformatie werden zij aangesteld door het stadsbestuur. Pas met de scheiding van kerk en staat in 1795 kwamen de goederen in beheer van de kerkelijke gemeente en werden zij zelf verantwoordelijk voor het aanstellen van een rentmeester. Na 1819 werden de kerkrentmeesters ook wel kerkvoogden genoemd.

Wat is dat: gruit

In de stadsrekeningen komen nogal eens posten voor waar wij raar van opkijken. Want wat was nu precies die gruit? Wat is brandgeld en welke functie bekleedt een weidemeester? Een paar begrippen verhelderen we hier. Allereerst de gruit. Gruit is in wezen een kruidenmengsel dat gebruikt werd voor het brouwen van bier. Het woord gruit werd echter ook gebruikt voor de rechten op de verkoop ervan. In deze betekenis moeten we de gruit in de rekeningen dan ook opvatten. Dit recht (een regalia, koningsrecht) kon gedelegeerd worden aan plaatselijke autoriteiten als graven, hertogen en steden. Zij konden dit recht vervolgens belenen en verpachten. Onder meer de stad Zutphen bezat een dergelijk recht. De gruitmeesters moesten de stad betalen om het recht te krijgen hun gruit (het mengsel) te verkopen. Aanvankelijk werd dit in een aparte gruitmeestersrekening opgetekend, maar vanaf het einde van de 14e eeuw vinden we de gruit in de onderrentmeestersrekening terug.

Wat is dat: weggeld en weidemeesters

Weggeld

Een aparte post in de rekeningen is vaak het zogenaamde weggeld. Dit weggeld moest betaald worden aan de stadspoorten en vormde een belangrijke inkomstenpost van de stad. Vandaar dat de poortwachter een belangrijke rol vervulde. Bij de jaarlijkse uitbetaling van de stadsfunctionarissen vinden we dus ook steevast de poortwachters terug.

Weidemeester

Een andere belangrijke functionaris was de weidemeester. Zij droegen zorg voor de aanleg, het onderhoud en de reparatie van de infrastructuur binnen en buiten de muren van de stad. Dit is dan infrastructuur in de breedste zin van het woord: naast land- en waterwegen vielen ook dijken, afrasteringen, toezicht op het houtbestand en de visserij onder zijn verantwoordelijkheid. Alsof dat niet genoeg was, inde hij ook het zogenaamde brandgeld (bernengelde): alle dieren ('beesten', paarden en koeien) werden gebrandmerkt voor ze de stadsweiden opgingen. Het branden gold als bewijs van de betaling voor het gebruik van deze stadsgronden.

Wat is dat: accijnsen, koren ende broken

Accijnsen

Accijnsen kennen we nu nog in een andere vorm: belasting. Zo betalen wij per gekocht product een bepaald percentage belasting. Een vergelijkbaar systeem is al eeuwenoud. Wanneer een bakker brood bakte, moest hij over een bepaalde hoeveelheid meel accijns betalen. Per vat bier of wijn betaalde de bier- of wijnmeester een bepaald bedrag. Het toezicht op het innen van deze accijnsen lag bij de cijnsheer. Wanneer deze iemand beboete, mocht hij de helft van de boete houden. De andere helft was voor de stad.

Koren ende broken

De "kueren ende brucken" vinden we als post in ieder boekjaar terug. Boetes die werden opgelegd na een uitspraak van de schepenrichters, kwamen ten gunste van de stad. Deze bedragen konden aardig oplopen, afhankelijk van de aard en hoeveelheid van de gepleegde vergrijpen. Vóór 1486 werd doodslag bijvoorbeeld met 40 pond boete gestraft. Daarna werd dit met de dood bestraft, waardoor de boete verviel. Bij het noemen van de boetes werd de schuldige bij naam genoemd, vaak werd de boete in delen geïnd.

Staatsen en Spanjaarden

Een speciale werkgroep van enthousiaste vrijwilligers richtte zich op de periode 1570-1605. De jaren 1570-1591 zijn de jaren waarin Zutphen meestal in handen van de Spanjaarden is, zo nu en dan afgewisseld door de Staatsen. Een periode die een zware wissel trok op de stad. De periode 1591-1605 is de tijd van wederopbouw na het einde van de oorlog in 1591. De vrijwilligers transcribeerden de rekeningen afkomstig van de rentmeesters van de stad en van het Nieuwe Gasthuis en van de kerkmeesters van de Sint Walburgiskerk. Ze zijn de stille getuigen van deze bewogen jaren uit de geschiedenis van Zutphen.

Welke rekeningen heeft het RAZ?

Omdat rekeningen zoveel informatie bevatten, is het erg jammer dat van maar weinig steden aaneensluitende reeksen bewaard zijn gebleven. Voor Gelderland heeft Arnhem de meest complete reeks stadsrekeningen: beginnend in het boekjaar 1353/1354. Van Brummen en Lochem zijn er alleen nog enkele 17e-eeuwse rekeningen. Van Zutphen zijn geen complete reeksen van voor 1445 bewaard gebleven. Gelukkig heeft de 17e-eeuwse Zutphense burgemeester Gerhard Kreijnck zich het lot van de middeleeuwse rekeningen aangetrokken. Hij had nog toegang tot rekeningen vanaf 1371/1372 tot 1445 en maakte daar uitvoerige extracten van. Hoewel de oorspronkelijke rekeningen grotendeels zijn verdwenen, heeft het RAZ de afschriften van Kreijnck in haar collectie en heeft archivaris R. Wartena voor een bruikbare transcriptie gezorgd. Vanaf 1445 is een redelijk onafgebroken reeks rekeningen bewaard. Een aantal van deze rekeningen zijn getranscribeerd.

Hieronder per plaats een overzicht van de meest belangwekkende rekeningen van de steden en (geestelijke) instellingen. Dit overzicht is echter niet compleet.

Brummen

Voor Brummen is geen 'stadsrekening'waard gebleven. Van dezelfde aard en inhoud is er een rekening van de ambtsontvanger: 2001 Oud Archief Brummen, inv.nrs. 48-55: Rekeningen van de ambtsontvangers, 1675-1709. Bijlagen bij (niet meer aanwezige)rekeningen, 1748-1784. Met hiaten.

Lochem

1001 Oud Archief Lochem
inv.nrs. 454-648: Rekeningen van de stadsrentmeesters, 1615-1810. Met bijlagen.

Zutphen

0141 Collectie Kreijnck
inv.nrs. 14-18: Afschriften van (inmiddels verloren gegane) stadsrekeningen 1371-1681. Met hiaten. Zie ook de transcriptie van R. Wartena.

0001 Oud Archief Zutphen
inv.nrs. 1033-1288: Rekeningen van overrentmeesters, 1445-1798.
inv.nrs. 865-1032: Rekeningen van onderrentmeesters, 1381-1755
inv.nrs. 2010-2016: Rekeningen van de timmermeesters, 1536-1760.

0062 Archief van de kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente Zutphen
Rubriek 2.6.1: rekeningen en bijlagen.

0407 Archief van het Oude en Nieuwe Gasthuis
inv.nrs. 9-45: Rekeningen van 1416-1623.

Transcripties

  • Transcripties Zutphense Stadsrekeningen over de periode 1570-1605. Deze zijn digitaal toegankelijk via de bibliotheekcatalogus (trefwoord 'stadsrekening' of 'rekening') of via de collectie Nadere Toegangen.
  • Wartena, R.; De stadsrekeningen van Zutphen 1364-1445/46, deel I-III (Zutphen, 1977).
  • W. Jappe Alberts, "Het financiële beheer van de stad Zutphen in 1445/46 op grondslag van de oudste overrentmeestersrekening en de bijbehorende onderrentmeestersrekening", in: Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap, deel 78 (Groningen 1964) pag. 77-228.
  • W. Jappe Alberts, "De overrentmeestersrekening van Zutphen over het jaar 1457-1458", in: Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap, deel 77 (Groningen 1963) pag. 51-189.
  • W. Jappe Alberts m.m.v. J.T. Minderaa en H.J. van der Vegt, "De overrentmeestersrekening van Zutphen over 1472-1473", in: Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap, deel 71 (Groningen 1957).
  • Sjoerd Galema, Ria Gresnigt, Melia Kooij-van der Leur, De stadsrekeningen van Zutphen 1591/92 - 1597/98, deel I-II (Bronnenpublicaties Stads- en streekarchief Zutphen 8, Zutphen 2004).


Valkuilen

  • Het muntstelsel was voor 1800 erg ingewikkeld. Voor een korte uitleg en verwijzing naar bruikbare literatuur en websites, zie het informatieblad over munten.
  • Maten en gewichten waren erg verschillend van de kilo, pond, centimeter of meter die we nu gebruiken. Bij de hulpmiddelen hieronder staan enkele nuttige naslagwerken.
  • Sommige posten werden ook in andere rekeningen bijgehouden. Zo zullen de timmermeesters (een soort opzichters) in Zutphen hoogstwaarschijnlijk een aparte boekhouding hebben bijgehouden en vinden we in de stadsrekeningen later vaak alleen de totalen terug. Uit de zestiende eeuw bewaart het RAZ een klein aantal van deze Zutphense timmermeestersrekeningen.
  • Sommige woorden en formules (Nederlands of Latijn) kennen we niet of kunnen makkelijk verkeerd worden geïnterpreteerd. Maak voor een goed begrip van de tekst gebruik van hulpbestanden of een specialistisch woordenboek. Zie hiervoor de hulpmiddelen hieronder.
  • Het kalenderjaar liep vroeger vaak anders dan wij nu gewend zijn. Wanneer we dus willen weten op wat voor dag een bepaalde datum precies viel, kost dat vaak wat rekenwerk. Bij de hulpmiddelen vindt u wat nuttige titels.


Hulpmiddelen

  • Informatieblad over munten.
  • Hulpbestanden bij de Transcripties van de Zutphense stadsrekeningen 1570-1605.
  • Een actueel overzicht van de getranscribeerde stadsrekeningen is te vinden in de toelichting op de collectie Nadere Toegangen.
  • Brord van Stralen, Jeroen Kummer en Freek Pereboom (red.), Lezen in Geldersen Overijsselse bronnen. Gids bij oud schrift in Gelderland en Overijssel (Kampen 1998).
  • J.M. Verhoeff, De oude Nederlandse maten en gewichten (Amsterdam 1983).
  • J.B. Glasbergen, Beroepsnamenboek. Beroepsaanduidingen voor 1900 in Nederland en België (Amsterdam/Antwerpen 2004).
  • CC. de Glopper-Zuijderland, In de tijd gemeten. Inleiding tot de chronologie (Den Haag 1999).


Verder lezen

  • R.A.A. Bosch, Stedelijke macht tussen overvloed en stagnatie : stadsfinanciën, staatsvorming en economie in het hertogdom Gelre, ca. 1350-1550 (Groningen 2018).
  • Sjoerd Galema, Van uytgheven ende upboren (1) in: Zutphen, Tijdschrift voor de historie van Zutphen en omgeving (Zutphen 2002) pag. 18-24.
  • Sjoerd Galema, Van uytgheven ende upboren (2) in: Zutphen, Tijdschrift voor de historie van Zutphen en omgeving (Zutphen 2002) pag. 25-32.
  • Sjoerd Galema, Hoe saai is een stadsrekening? in: Zutphen, Tijdschrift voor de historie van Zutphen en omgeving (Zutphen 2003) pag. 70.
  • Aafje H. Groustra, Sjoerd Galema, Rob Kammelar e.a., Belastingen, leuker kunnen we het wel maken. Artikelen bij het Belastingjaar 2009 (Uitgave van het Regionaal Archief Zutphen, 2009).
  • W. Jappe Alberts, "Het financiële beheer van de stad Zutphen in 1445/46 op grondslag van de oudste overrentmeestersrekening en de bijbehorende onderrentmeestersrekening", in: Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap, deel 78 (Groningen 1964) pag. 77-228.
  • J. Alberts, "Die Stadtlischen rechnungen von Zutphen und ihre Verwertung fur die Sozial- und wirtschaftsgeschichte", in: Beiträge zur Wirtschafts- und Stadtgeschichte (Wiesbaden 1965) pag. 166-179.
  • W. Jappe Alberts, "Mittelalterliche Stadtrechnungen als Geschichtsquellen", in: Rheinische Vierteljahrsblätter, jrg. 23 (1/2) (Bonn 1958) pag. 75-96.
  • J.F. Benders, "Het ontstaan van een stedelijke boekhoudkundig systeem te Zutphen in de veertiende eeuw", in: Bijdragen en Mededelingen Gelre XCVI (2005) pag. 71-112.