Weeskamer

In de 14e eeuw tot 1810 (de inlijving van de Nederlanden bij het Franse keizerrijk) bestonden in Nederland weeskamers. Deze overheidscolleges, ook wel momboirkamers genoemd, waren belast met het toezicht op het beheer van de bezittingen van minderjarige wezen en personen die 'onmondig' waren. Wat een weeskamer is en wat er in het archief te vinden is, leest u in dit informatieblad.

 

Wat is een weeskamer?

De weesmannen of weesmeesters werden meestal door het plaatselijke bestuur benoemd. Dit waren betrouwbare en financieel onafhankelijke mannen die vaak ook een rol in het plaatselijke bestuur speelden. In Holland, Zeeland, de stad Groningen en een aantal plaatsen in Brabant, Utrecht in Gelderland waren dergelijke colleges te vinden. Ook in Zutphen was een weeskamer. De weeskamers moesten voorkomen dat familieleden aan de haal gingen met de nagelaten bezittingen van de ouder van een minderjarig kind. De taken van de weeskamer werden in 1810 overgenomen door de nieuwe rechterlijke organisatie (voogdijrecht). Weeskamers bleven tot 1852 een slapend bestaan leiden.

Spelende kinderen in de tuin van het Gebroeders Bakker's Weeshuis. (SZU002024932_008)
Spelende kinderen in de tuin van het Gebroeders Bakker's Weeshuis. (SZU002024932_008)

Commissie van Liquidatie

In 1852 werd een Algemene Commissie van Liquidatie ingesteld om de openstaande zaken van de weeskamers af te handelen. De commissie spoorde de rechtmatige eigenaren op van de goederen die de weeskamers nog in beheer hadden. Deze eigenaren hadden toen zij meerderjarig werden geen aanspraak gemaakt op de nalatenschap waar ze recht op hadden. Om het werk goed te kunnen uitvoeren, moest op verzoek de administratie van de weeskamer bij de commissie ingeleverd worden. Goederen en gelden waarvan de rechtmatige eigenaar niet opgespoord kon worden, vervielen aan de staat. De commissie werd in 1880 opgeheven. De administratie van de verschillende weeskamers werd op verzoek teruggestuurd naar de betreffende stad.

Werkwijze

De werkwijze van een weeskamer was geregeld in een verordening of reglement. De gang van zaken was in alle weeskamers ongeveer hetzelfde. Er waren vooral verschillen in de uitvoering van de regels, omdat deze afhankelijk waren van de praktische invulling door de weeskamer.

Bij het overlijden van één of beide ouders van minderjarige kinderen was de echtgenoot of een familielid verplicht hiervan aangifte te doen bij de weeskamer. Dit moest afhankelijk van de weeskamer gebeuren binnen 14 dagen tot één maand. De aangever moest melden (en aantonen) of de voogdij over de nagelaten kinderen was geregeld of dat dit door de weeskamer gedaan moest worden. Ouders konden via een testament de voogdij regelen of via een akte van seclusie voorkomen dat de weeskamer toezicht op de nalatenschap kreeg. Meestal werd in een dergelijke akte of testament de voogdij opgedragen aan de langstlevende echtgenoot. Deze ouder kreeg dan het recht om zelf een tweede voogd aan te wijzen. De voogd was verplicht om een akte van acceptatie te overleggen aan de weeskamer.

Voogden

Als er niets geregeld was voor de kinderen, dan benoemde de weeskamer de voogden en hield vervolgens toezicht op het beheer dat de voogden over de boedel uitoefenden. De voogdij werd meestal toegekend aan de overlevende echtgenoot. Daarbij werd dan een tweede voogd, meestal een mannelijk familielid van de overledene, aangewezen. Het aannemen van het voogdijschap was een sociale verplichting en "kon" dus ook niet zomaar geweigerd worden. Ouderdom en het wonen in / verhuizen naar een veraf gelegen plaats waren wel geaccepteerde redenen om de voogdij te weigeren of op te zeggen. Het toezicht eindigde zodra de kinderen meerderjarig waren. De meerderjarige kreeg dan ook de nagelaten bezittingen.

Nalatenschap

Om een overzicht van de bezittingen en schulden van de nalatenschap te krijgen, moesten voogden zorgen voor een boedelinventaris waarin het erfdeel van de wees was benoemd. De spullen werden meestal in bijzijn van de voogd getaxeerd. De weeskamer stelde de inventaris vast en bekeek vervolgens wat er moest gebeuren. De weduwe/weduwnaar kon de kinderen uitkopen. Het geld werd dan tegen rente belegd of uitgeleend. Als de wezen niet uitgekocht werden, kregen de wezen hun erfdeel bij het bereiken van meerderjarigheid. Deze nalatenschap werd dan tot de laatste wees van het gezin meerderjarig was, beheerd door de voogd en eventuele weduwe/weduwnaar.

Wezen mochten niet met schulden worden belast. Als er bij het overlijden al meteen duidelijk was dat er meer schulden dan baten waren, konden de erfgenamen afstand doen van het nalatenschap. Er ontstond dan een desolate boedel. Een boedelinventaris werd dan niet opgemaakt.

Inschrijving van Jan Gerritsen in het wezenprotocol in 1637.
Het eenjarige zoontje van Jan Gerritsen en Willemken Hendricks krijgt mombers (voogden) toegewezen.  (Wezenprotocol 1637).

Wanneer ben je een wees?

Ten tijde van de weeskamers werd onder het begrip wees iets anders verstaan dan tegenwoordig. Niet alleen een minderjarig kind dat beide ouders had verloren was een wees (vol-wees). Ook kinderen waarvan één ouder was overleden werd wees (ook wel half-wees) genoemd.

Minderjarig / meerderjarig

De leeftijd waarop kinderen meerderjarig ('mondig') werden, verschilde per periode en gewest. Vaak werden jongens van 25 als meerderjarig beschouwd en meisjes wanneer zij 20 werden. Zodra een jongen of meisje trouwde, was hij/zij automatisch meerderjarig. Ook konden de jongeren van de overheid (het gewestelijk Hof van Justitie of de gewestelijke Staten) een verklaring van meerderjarigheid krijgen. Deze verklaring wordt een 'handlichting' of 'venia aetatis' genoemd.

Weeshuis

De wezen werden ondergebracht in weeshuizen. Dit gebeurde als beide ouders overleden waren, maar ook als de overgebleven ouder niet in staat was om voor de kinderen te zorgen. Eerst werd gekeken of een familielid de zorgtaak op zich kon nemen of dat er zoveel geld was nagelaten dat een derde bereid was om –tegen betaling- de zorg van de wezen op zich te nemen. Het weeshuis is dus een geheel andere instelling dan een weeskamer.

De Zutphense weeskamer

In 1623 heeft het stadsbestuur (magistraat) opdracht gegeven om een reglement op te stellen voor het stichten van een weeskamer. Op 10 april 1624 stelde de magistraat het reglement vast en benoemde zij de eerste weesmeesters: E. Op ten Noord, J. Wentholt, G. Van Langen en J. Cremer. De weeskamer bestond uit leden van de magistraat en de burgerij. De weesmeesters werden voor vier jaar aangesteld om binnen de stad Zutphen toezicht te houden op de goederen van de weeskinderen en verstandelijk beperkten die niet zelf voor hun spullen konden zorgen.

Verschijnen voor de weeskamer

De weeskamer had één keer per week zitting; eerst op maandag later op vrijdag. Op verzoek kwamen de weesmeesters ook op andere tijden bijeen. Iedereen die door de bode van de weeskamer opgeroepen was om voor de weeskamer te verschijnen, was verplicht om op het aangegeven tijdstip langs te komen met de eventueel gevraagde papieren. Mensen die niet verschenen of de gevraagde papieren niet op tijd inleverden, konden rekenen op een boete. De opgeroepen mensen waren familieleden van de overledene die voogden moesten voordragen, aspirant voogden, voogden die bijvoorbeeld boedelinventarissen in moesten leveren of andere personen die de weesmeesters wilden spreken.

Meldplicht

Mensen waren verplicht om te melden als er na een overlijden wezen achterbleven. Ook de doodgraver moest via de koster aan de weeskamer doorgeven wie er was overleden. Voor het taxeren van de nalatenschap stelde de magistraat taxateurs aan.

De weeskamer beschikte over een secretaris die de protocollen bijhield en de aangeleverde documenten bewaarde.

Wat vind ik in het weeskamerarchief?

  • In het archief zijn de volgende stukkente vinden:
  • Protocol of weesboek akten van seclusie (akte waarbij de weeskamer uitgesloten werd van de voogdij over de kinderen).
  • Uittreksels van een testament (waarin de voogdij en nalatenschap geregeld werd).
  • Akten van voogdijstelling (verklaring dat iemand onder voogdij geplaatst wordt).
  • Akten van voogdijaanvaarding (verklaring van een persoon dat hij het voogdijschap aanvaardt).
  • Akten van vertichting (boedelscheiding).
  • Boedelinventarissen.
  • Eigendoms- en familiepapieren.
  • Kwitanties.


De protocollen/weesboeken waar de akten chronologisch zijn ingeschreven vormen de kern van het weeskamerarchief. Vrijwilligers zijn bezig met het invoeren van de namen uit de weesboeken in de collectie Genealogie. Eind 2018 zijn er al meer dan 7000 namen ingevoerd. Raadpleeg de inhoudsopgave van de collectie genealogie voor de actuele stand.

Het archief van de Zutphense weeskamer

Het RAZ beheert het archief van de Zutphense weeskamer (0137 Archief van de Weeskamer te Zutphen). In 1880 heeft de stad het archief van de weeskamer teruggekregen van het Rijk (Algemene commissie van Liquidatie). Het archief is onderdeel geweest van het Oud Archief Zutphen, maar wordt nu gescheiden bewaard. Het archief is in het verleden nat geweest. Door de waterschade zijn niet alle stukken goed leesbaar.

Het archief bevat stukken uit de periode 1624-1818. De kern van het archief wordt gevormd door de protocollen (1624-1810). Daarnaast zijn per jaar of periode minuten van het protocol (1744-1811), losse stukken (1757-1804) en enkele stukken van na 1805 opgenomen. De protocollen zijn gescand en kunnen via de inventaris worden bekeken. Bij de inventaris (onder de rubriek Bijlagen) is een index beschikbaar die het zoeken naar de wezen vergemakkelijkt. Het archief bevat ook een lijst met alle namen van de weesmeesters. Daarnaast zijn ordonnanties (verordeningen) bewaard gebleven.

Buiten de stad Zutphen

Lang niet overal was het overheidstoezicht op de financiële belangen van minderjarige wezen aan een apart college (weeskamer) uitbesteed. Vaak werd toezicht gehouden door de plaatselijke besturen of de gerechten zelf. Er was ook niet overal sprake van dwingende voorschriften met betrekking tot toezicht. In het gebied rondom Zutphen waren de rechtsprekende colleges belast met de zorg voor de wezen. Zie voor de gebiedsindeling en terminologie: informatieblad Oud-Rechterlijke Archieven.

Waar vind ik de wezenprotocollen?

Onderstaand overzicht geeft een overzicht waar wezenprotocollen te vinden zijn bij het Regionaal Archief Zutphen en het Gelders Archief. Naast de protocollen bevatten de archieven ook bijlagen, losse stukken, boedelbeschrijvingen en dossiers over specifieke personen. In het Oud Rechterlijk Archief Veluwe en Veluwezoom (waartoe Brummen behoorde) wordt gesproken over momberschapsverborgingen. Kijk in een inventaris ook onder de kopjes Civiele rechtspraak/voogdijzaken en voluntaire (vrijwillige) rechtspraak. Ook hier zijn akten te vinden over voogdij en boedels.

Regionaal Archief Zutphen


Gelders Archief Arnhem


Valkuilen en tips

  • Een weeshuis is niet hetzelfde als een weeskamer. Een weeshuis neemt de zorg op zich van de wezen, terwijl de weeskamer toezicht hield op de nalatenschap en de aangestelde voogden.
  • Het archief van de weeskamer bevat alleen gegevens van bemiddelde wezen waar de weeskamer toezicht op had. Niet alle wezen zijn dus terug te vinden in het archief.
  • In het archief van het Burgerweeshuis (Zutphen) bevinden zich ook archiefstukken waaruit bezittingen van wezen kunnen worden gehaald. Zo is er het "Der Stadt Zutphen Weesen boeck" (inventarisnummers 65-67), waarin de namen van de weeskinderen staan vermeld met een verantwoording van de door hen ingebrachte en aan het meegegeven goederen en geld (eind 16e eeuw tot 1891). Ook bevinden zich in dit archief (inv.nr. 72-80) stukken over de opneming van de wezen, hun bezittingen en de voor hen gevoerde financiële administratie in de periode 1714-1941.
  • Het archief van de Algemene Commissie tot Liquidatie der voormalige Wees- en Momboirkamers bevindt zich bij het Nationaal Archief in Den Haag. In dit archief bevinden zich ook stukken per weeskamer en per boedel en er is en register op de namen van de erflaters en erfgenamen.


Literatuur

  • R. van Drie, N. Plomp, A. van der Tang, Genealogie. Van stamboom tot familiegeschiedenis (Den Haag/Utrecht 1988).
  • B.S. Hempenius-Van Dijk, De weeskamer van de stad Groningen 1613-1811 (Groningen 1991).
  • P.W. van Wissing (red.), Gids voor genealogisch onderzoek in Nederland (Zaltbommel 1996).
  • Pieter van Wissing (eindred.), Rob van Drie en Peter Wouters (red.), Geldersen gezocht. Gids voor stamboomonderzoek in Gelderland (Arnhem/Den Haag 1996).
  • H.C. Gall en F.M. Huussen-de Groot, Personen- en familierecht 1798-1820. Rechtspersonen 1798-1820. Bronnen van de Nederlandse codificatie III. Werken der Stichting tot uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandse recht 6 (1981 Leiden).
  • J. Smit, 'De weeskamers, haar taak, inrichting en werkwijze in het huidige gebied van Zuid-Holland', Nederlandsch Archievenblad. Orgaan van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland 47 (1939-1940) 86-114.
  • J. Smit, 'Het afstervingsproces der weeskamers en de liquidatie van haar zaken', Nederlandsch Archievenblad. Orgaan van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland 42 (1934-1935) 82-107.
  • S. Groenveld, J.J.H. Dekker en Th.R.M. Willemse, Wezen en boefjes. Zes eeuwen zorg in wees- en kinderhuizen (Hilversum 1997).