Munten

Bij historisch of genealogisch onderzoek kun je in de bronnen verschillende munteenheden tegenkomen. Voor 1816 was er nog geen sprake van een uniform muntstelsel. Door de eeuwen heen werden verschillende munten door elkaar gebruikt. Ook in de bronnen van Brummen, Lochem en Zutphen zijn daarom verschillende munten terug te vinden. In dit informatieblad zullen we ingaan op het gebruik van de verschillende munten vanaf ca. 1400 tot de invoering van het Muntstelsel in 1816. Dit gebeurt aan de hand van met name de stadsrekeningen van Zutphen. Waar mogelijk zullen we de waarde van de munten toelichten aan de hand van enkele dagelijkse voorbeelden.


De rekenmunt

Aan de hand van rekeningen van de stad Zutphen krijgen we een goed beeld van de gebruikte munten in Zutphen en omgeving. De stadsrekeningen geven onder andere informatie over lonen en prijzen. Hierdoor is het mogelijk een idee te vormen van wat je ervan kon kopen. In de rekeningen werd een onderscheid gemaakt tussen echte betaalmiddelen en de rekenmunt, die als standaard diende in de stadsrekeningen. Dit was meestal geen feitelijk geslagen munt, maar een eenheid die alleen op papier bestond. Wanneer iemand bijvoorbeeld in stuivers werd uitbetaald, werd dat in de rekening omgerekend naar de rekenmunt, bijvoorbeeld de gulden. Uiteindelijk werd alles in de rekeningen zo omgerekend.

Een grote variëteit

In de late middeleeuwen bestond er een grote verscheidenheid aan betaalmiddelen. Er bestond nog geen eenheidsmunt voor de Nederlanden. Er waren allerlei verschillende munten van uiteenlopende metalen in omloop. De waarde van de munten hing nog direct samen met de intrinsieke waarde: de munt had dezelfde waarde als het materiaal waarvan het gemaakt was, bijvoorbeeld goud, zilver of koper.

In de stadsrekeningen van Zutphen zien we omstreeks 1390 onder andere ponden, placken, schilden, denariën en groten. De eerste was daarbij het meeste waard, de laatste het minst. Het pond werd in de rekening als rekenmunt gehanteerd. Omstreeks 1450 vinden we de (olde) placken niet meer terug, maar zijn de stuiver en de kromstert er als betaalmiddel bijgekomen. De zilveren groot werd de standaardmunt en de munt van twee groten werd stuiver genoemd. De rekenmunt is hetzelfde gebleven, het pond. Ook na 1500 blijft er een grote variëteit aan wettige betaalmiddelen. Een kleine greep uit de stadsrekeningen: daalder, pond, schilling, braspenning, gosseler en plak. De waarde varieerde van ongeveer 0,06 stuivers in een plak tot 30 stuivers in een daalder. In de rekeningen had inmiddels een overgang plaatsgevonden; de rekenmunt was niet langer een pond, maar een gulden of stadgulden.

Muntenvondst in Zutphen uit 2018
Tijdens archeologisch onderzoek in de Sint Walburgiskerk in Zutphen werden in februari 2018 ruim 250 munten aangetroffen uit de periode 1400-1830.

Het muntrecht

Hoewel de gulden als munteenheid al vanaf ongeveer 1250 in Nederland werd gebruikt, komen we hem in de stadsrekeningen van Zutphen pas vanaf 1500 met regelmaat tegen. Naast de rekengulden, kwamen er nog veel meer andere geslagen guldens voor; bijvoorbeeld: de Carolus guldens, Hoorns guldens en Philips guldens, allemaal met hun eigen afwijkende waarde. Na het ontstaan van de Republiek in 1588 streefden de Staten-Generaal naar eenheid in het Nederlandse muntstelsel. Verschillende gewesten en steden hadden namelijk het recht hun eigen munten te slaan. In Gelderland werd aanvankelijk in Tiel en Nijmegen gemunt. Later werd door de Gelderse graven en hertogen voornamelijk in Arnhem en Nijmegen munt geslagen.

Tijdens de 80-jarige Oorlog (1568-1648) is de munt naar Harderwijk verplaatst, waar deze tot 1802 is gebleven. In 1582-1583 werd daarnaast ook in Zutphen gemunt. Tijdens oorlogen leidde deze verspreiding van het muntrecht ertoe dat met name provincies het gewicht of het gehalte aan goud en zilver van de munten omlaag brachten. Zo wilden zij de oorlog financieren. Hierdoor werd de waarde van de munten echter ernstig aangetast. De Staten-Generaal wilden dit in de toekomst door meer eenheid zien te voorkomen.

Op weg naar de muntwet

Lange tijd bleven gewesten en steden zich verzetten tegen uniformering van het muntstelsel. Toch kwam een dergelijk stelsel in 1606 tot stand. Hoewel gewesten nog wel eigen munten sloegen, met verschillende afbeeldingen, werd de waarde overal gelijk. In de Zutphense stadsrekeningen is het gevolg van deze maatregel goed te zien: hoewel er nog wel verschillende guldens voorkomen, is omrekenen naar de rekenmunt niet langer nodig. De gebruikte guldens waren van gelijke waarde.

Pas omstreeks 1800 kwam er een einde aan de muntslag in de verschillende provinciën en werd er centraal munt geslagen. Na een uitstapje naar de Franse frank ten tijde van de inlijving bij Frankrijk keert de gulden snel weer terug in de Nederlanden. Op 18 september 1816 wordt een muntwet aangenomen. Hierin wordt vastgelegd dat de Nederlandse gulden in 100 cent wordt onderverdeeld.

De waarde van een munt

Zoals hierboven vermeld kon bijvoorbeeld oorlog een negatief effect hebben op de waarde. Er werden bijvoorbeeld munten met een lager zilvergehalte geslagen. Ook het snoeien van munten kwam regelmatig voor: er werden stukjes metaal van de munten afgeknipt of gevijld. Deze valsmunterij werd vroeger met de dood bestraft. Vanaf 1749 werden bij alle zilveren en gouden munten een kartelrand aangebracht, om het snoeien te voorkomen.

Wanneer we een idee willen krijgen van de dagelijkse waarde van een munt, zegt het ons vaak niet zoveel wat het zilvergehalte was, of hoeveel stuvers er in pasten. Wat iemand verdiende en hoeveel brood hij ervoor kon kopen geeft ons een veel beter beeld van de dagelijkse waarde. Lonen werden doorgaans per dag berekend; men kreeg betaald voor een dag werk. Omdat de dagen in de winter nu eenmaal korter waren, kregen ze doorgaans in de winter minder betaald dan in de zomer. Deze inperking van het dagloon kon oplopen tot 25 procent en vond plaats van Sint Maarten (11 november) tot Sint Pieter (22 februari).

Lonen en prijzen: 1400-1600

In de zomer van 1390 verdiende een timmerman voor een dag werken ongeveer 7,5 groten, ofwel een halve pond. Van dit dagloon kon hij ongeveer een 700 gram rogge kopen, wat goed was voor ongeveer anderhalf roggebrood. In 1457 verdiende een timmerman 4,5 kromstert op een dag. Dit is iets minder dan één stuiver, ofwel 1/8 pond (de rekenmunt op dat moment). Van een dergelijk dagloon kon hij tien liter bier of drie kilo rogge halen, waarvan ongeveer zes roggebroden gebakken konden worden. Prijzen van dergelijke levensmiddelen (want bier was in die tijd geen luxe, maar een alternatief voor vervuild drinkwater!) waren duidelijk erg variabel.

Vanaf ongeveer 1500 rekende men in guldens, stuivers en plakken. Rond 1575 kreeg een houtsnijder vijf stuivers op een dag, waarvan hij ongeveer zeven liter bier kon halen. Tegen 1595 waren de prijzen wel veranderd; de graanprijzen waren onder meer ten gevolge van de toenemende internationale handel enorm gedaald. Een timmerman verdiende toen acht stuivers en kon daar ongeveer tien liter bier voor kopen. Maar met dit loon kon hij toen ook ruim tien kilo rogge kopen!

Zeven gulden of een halve rijder uit 1760. (SMZ M 00733)
Zeven gulden of een halve rijder uit 1760. De hele en de halve rijder werden vooral bij grotere handelstransacties gebruikt. (SMZ M 00733)

Lonen en prijzen: 1600-1800

De lonen waren stijgende en deze (landelijke) trend zou zich nog wel even voortzetten. Rond 1650 verdienden een scheepstimmerman en zijn knecht samen één gulden (de rekenmunt) en acht stuivers op een winterdag. Een gulden was indertijd ongeveer 28 stuivers. In 1700 betaalde je voor een liter bier een stuiver. De graanprijzen waren in deze periode historisch laag, wat voor de arbeiders in de steden natuurlijk gunstig nieuws was. In de tweede helft van de achttiende eeuw verandert dit drastisch. Hoewel informatie over de daglonen schaars is, weten we dat de lonen in deze periode erg laag waren en de graanprijzen zeer snel stijgend.

Het maandloon van een scheepstimmerman rond 1770 varieerde van ca. 25 tot 50 gulden, afhankelijk van de hoeveelheid werk. Daarvan moesten de kosten voor het materiaal meestal nog worden afgetrokken. Uit een Brummense rekening uit 1750 is bekend dat een dakdekker in de winter zestien stuivers per dag verdiende en in de zomer achttien. Eén liter bier was toen al twee stuivers. De prijzen van graan bleven landelijk tot in het eerste kwartaal van de negentiende eeuw stijgen. Dit had ook in de regio Zutphen grote gevolgen voor de bevolking. Een gezin was soms meer dan driekwart van het inkomen kwijt aan het kopen van brood!

De munten in de bronnen

De munten worden in de bronnen met afkortingen weergegeven. Soms kan het herkennen van de verschillende muntsoorten dan lastig zijn. De pond wordt bijvoorbeeld regelmatig afgekort door lb. In eerste instantie lijkt dit onlogisch, tot men zich bedenkt dat libra het latijnse woord voor pond is. De s kan afhankelijk van de tijd, verschillende betekenissen hebben. Rond 1400 is het vaak een schild, in de loop van de vijftiende eeuw meestal een schelling. De stuiver wordt herkenbaar afgekort met st, evenals de gulden: gl. Bij deze laatste ligt er echter een adder onder het gras: er waren vaak meerdere soorten guldens in omloop, zo is een car gl een carolus gulden, terwijl een rijns gl en een stat gl een heel andere waarde hadden. Dan zijn er nog de pl of pla voor placken, de dls voor daalders en ook de f of fl voor guldens omstreeks 1800.

Wanneer je de originele bron bestudeert, is het dus van groot belang eerst duidelijk voor ogen te hebben welke munten in die tijd gangbaar waren en hoe ze in de omgeving van Zutphen werden genoemd en afgekort. Wanneer er transcripties van bronnen zijn, wordt in de inleiding vaak aanvullende informatie gegeven over de rekenmunt en de waarde van de verschillende eenheden. Dit maakt het begrijpen van de soms erg ingewikkelde muntstelsels een stuk gemakkelijker!

Literatuur en websites

  • In de Collectie Voorwerpen zijn verschillende munten opgenomen die in of rond Zutphen en Doesburg zijn gevonden.
  • Bij de online transcripties van de stadsrekeningen uit de 16e eeuw zijn hulpbestanden gemaakt die helpen bij het bepalen van de betekenis en waarde van verschillende munteenheden.
  • Een deel van de munten die is opgegraven door de afdeling Archeologie van de gemeente Zutphen, is online beschreven in de Collectie Archeologie. Deze database is in nog opbouw.
  • Op de website van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis is een rekentool beschikbaar voor het berekenen van de waarde van de gulden vanaf 1450.
  • Brord van Stralen, Jeroen Kummer en Freek Pereboom (red.), Lezen in Geldersen Overijsselse bronnen. Gids bij oud schrift in Gelderland en Overijssel (Kampen 1998).
  • J.M. Verhoeff, De oude Nederlandse maten en gewichten (Amsterdam 1983).
  • R.Wartena, Het Zutphens pond en de val van de groot (overdruk uit: Ondernemende geschiedenis. 22 Opstellen geschreven bij het afscheid van mr. H. Riel als voorzitter van de Vereniging het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief).
  • Sjoerd Galema, "Van uytgheven ende upboren (1)" in: Zutphen, Tijdschrift voor de historie van Zutphen en omgeving (Zutphen 2002) pag. 18-24.
  • Sjoerd Galema, "Van uytgheven ende upboren (2)" in: Zutphen, Tijdschrift voor de historie van Zutphen en omgeving (Zutphen 2002) pag. 25-32.
  • Willem Kuppers en Remi van Schaïk, "Levensstandaard en stedelijke economie te Zutphen in de 15e en 16e eeuw" in: BMG 72 (Arnhem 1981) pag. 1-45.