Het archief van archeoloog Bursch geborgen

Bert met prinses LeestenSteeds beter weten de partners van het Erfgoedcentrum Zutphen elkaar te vinden. Deze maand hielp stadsarcheoloog Michel Groothedde het Regionaal Archief Zutphen (RAZ) door zich te buigen over een wel heel bijzonder archief: het archief van F.C. Bursch. Dit archief stond al vele jaren onbekend en statusloos op de archiefplanken van het RAZ. Dankzij de inspanningen van Groothedde kreeg dit bijzondere archief een nieuwe en betere plaats.

Een van de eisen die een archiefdienst aan een archief stelt, is dat het toegankelijk moet zijn. Met andere woorden: “Wat zit er in het archief?” Het toegankelijk maken – inventariseren genoemd – is daarom een van de kerntaken van de archivaris. Helaas is er bij dit inventariseren vaak een achterstand, zeker bij de zogenaamde particuliere archieven. Dat zijn archieven van bedrijven, verenigingen en personen die ongereguleerd bij het archief binnenkomen. En zo bestond het dat er na heel veel jaren eindelijk aandacht kwam voor het onbekende archief Bursch.

Toen de archivaris de twee archiefdozen met opschrift “Bursch” opentrok, trof hij alleen maar documenten aan over archeologische zaken. Het idee “dit moet de archeoloog maar eens beoordelen” was binnen enkele minuten geboren.

F.C. Bursch

Waar de naam Bursch voor de archivaris misschien onbekend is, is deze naam een begrip in de archeologiewereld. Frans Christiaan Bursch leefde van 1903 tot 1981. Hij was een geboren Leidenaar en na zijn studie Klassieke Letteren aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) kreeg hij een betrekking bij het Rijksmuseum van Oudheden in zijn geboortestad. In 1932 promoveerde Bursch in het Duitse Marburg op het onderwerp Die Becherkultur in den Niederlanden. In de oorlogsjaren 1940-1945 werd Bursch directeur van het pas opgerichte Rijksbureau voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Als aanhanger van de Dietsche gedachte was het niet vreemd dat Bursch lid werd van de NSB én van de Volksche Werkgemeenschap. Die laatste club onderhield contacten met de SS-organisatie Das Ahnenerbe, een instituut dat zocht naar bewijzen voor de theorie van de superioriteit van het Germaanse ras. Markant is zijn reis in 1943 naar Solonje nabij de Oekraïense stad Dnjepropetrovsk waar hij onderzoek deed naar de oudste Germaanse sporen.

De archeoloog Bursch behoorde tot de zogenaamde Leidse school, waarvan J.H. Holwerda het boegbeeld was. Deze school hield hardnekkig vast aan de Klassieke Oudheid als het uitgangspunt voor de bestudering van de pre- en protohistorie. Tegenhanger hiervan was de Groningse school, die onder leiding van de archeoloog Van Giffen voorstander was van het empirisch natuuronderzoek en zich meer richtte op Noordwest-Europa. Leuk Zutphens detail: tussen 1896 en 1899 bezocht Van Giffen het Zutphense gymnasium, ’s Gravenhof 5. In 1946 wilde Van Giffen daarom de supervisie over de opgravingen op het plein ’s Gravenhof, zijn oude schoolplein.

In mei 1944 werd Bursch nog benoemd tot hoogleraar aan de UvA, maar na Dolle Dinsdag op 5 september van dat jaar was zijn carrière in Nederland voorgoed voorbij. Hij zocht zijn heil in Duitsland en werd daar in 1946 opgepakt. Na zijn straf keerde hij als leraar terug naar zijn oude studie Klassiek Talen.

De archeoloog als archivaris

Stadsarcheoloog Michel Groothedde was natuurlijk goed bekend met de persoon Bursch en zijn verleden. De twee archiefdozen werden daarom extra zorgvuldig door hem bestudeerd. Wat trof hij aan? In ieder geval niets Zutphens. Maar wel: manuscripten en typoscripten van zijn artikelen van vóór en ná de Tweede Wereldoorlog, documentatie, foto’s, Duitse pamfletten en exemplaren van het Jahresbericht uit de oorlogsjaren. Het meeste bijzondere was echter de vondst van een manuscript van de oratie ter gelegenheid van zijn aanvaarding van het ambt van buitengewoon hoogleraar Praehistorie aan de UvA met de titel De geboorte van Europa. Deze oratie ging niet door vanwege de “tijdsomstandigheden” waarmee ongetwijfeld de naderende Dolle Dinsdag werd bedoeld.

De conclusie van Groothedde was duidelijk: er is geen reden om dit archief in bewaring te houden bij het RAZ. Hij stuurde zijn lijst en zijn bevindingen door naar Martijn Eickhoff, directeur van het NIOD en bijzonder hoogleraar Archeologie en Erfgoed van Oorlog en Massaal Geweld bij de Rijksuniversiteit Groningen. Hij had in 2003 met zijn promotieonderzoek De oorsprong van het ‘eigene’. Nederlands vroegste verleden, archeologie en nationaal-socialisme al een biografie van Bursch geschreven. Eickhoff maakte bij zijn onderzoek gebruik van het archief Bursch dat nu bij het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) in Leiden wordt bewaard. Onze twee Zutphense dozen – die als puzzelstukjes bij het Leidse deel passen – waren onbekend, zowel bij Eickhoff als bij het RMO.

Terug naar Leiden

Op maandag 25 september werden de twee dozen Bursch-archief door team Archeologie overdragen aan de collega’s van het RMO aan het Rapenburg in Leiden. Daar worden de documenten beschreven en toegevoegd aan het persoonsarchief van Bursch. Mogelijk kan door deze tot voor kort onbekende Zutphense archiefaanvulling een kennisleemte worden gevuld in de historiografie van de Nederlandse archeologie in het algemeen en in de biografie van Bursch in het bijzonder.

Archeologen die archivarissen helpen, en omgekeerd, archieven die archeologen helpen: erfgoedsamenwerking zoals het hoort en in Zutphen in praktijk wordt gebracht.

Bij dit artikel is dankbaar gebruik gemaakt van het lemma Frans Bursch op de website www.leiden4045.nl.

Op de foto: In 2010 werd bij boerderij ’t Meijerink in Zutphen een graf uit de overgang bronstijd-ijzertijd (750-800 v. Chr.) vrij gelegd. Dit graf kreeg de naam De prinses van Leesten. Grafheuvels en urnenvelden hadden de speciale belangstelling van Bursch. (foto team archeologie)